Nederlanders in Buchenwald

Martijn Eickhoff
Dat ook overlevenden van de concentratiekampterreur niet onsterfelijk zijn, is soms moeilijk te aanvaarden. Dit bleek op 11 april 2005 in het Deutsches Nationaltheater in Weimar toen daar herdacht werd dat Buchenwald zestig jaar eerder werd bevrijd. De Spaanse Buchenwald-overlevende, oud-communist en schrijver Jorge Semprún wees er tijdens zijn toespraak op dat binnen enkele jaren niemand met betrekking tot Buchenwald meer uit eigen ervaring zou kunnen zeggen: ‘ja, zo was het’. Gejoel was daarop zijn deel. Aanwezige overlevenden maakten zo duidelijk, niet van plan te zijn er op korte termijn het loodje bij neer te leggen. Toch staat Semprún met zijn constatering zeker niet alleen.
Interviews Nederlandse gevangenen
Het besef dat de groep mensen met eigen herinneringen aan Buchenwald, snel in omvang afneemt, was in 1999 voor de Vereniging van Oud-Buchenwalders de aanleiding om in Nederland een grootschalig video-interview-project op te zetten. Het doel was niet om met de getuigenissencollectie alsnog te beschuldigen, maar om herinneringen vast te leggen en daarmee te kunnen informeren en wellicht ook te waarschuwen. Er bleken 38 overlevenden van Buchenwald bereid aan dit project mee te werken; de historica Kirsten Snijders werd benaderd om de interviews af te nemen, wat zij met empathie en kennis van zaken heeft gedaan. Dat de deelnemers hun persoonlijke herinneringen aan Buchenwald via de interviews hebben willen delen met een breed publiek, is van grote betekenis. Er is een indrukwekkende collectie herinneringen ontstaan, die ondanks alle kanttekeningen die zijn te plaatsen bij de betrouwbaarheid van het autobiografisch geheugen, zowel een educatief als wetenschappelijk belang kan dienen in heden én toekomst.
Representatieve selectie geïnterviewden
Naar schatting hebben 3300 Nederlanders een korte of langere periode in Buchenwald gevangen gezeten. Hoe het hen daar is vergaan, is lang niet altijd meer te achterhalen. Zeker is wel dat er 497 Nederlanders in Buchenwald zijn omgekomen en dat toen het kamp werd bevrijd zich daar nog 384 Nederlanders bevonden. In de periode 2000-2002 zijn 38 overlevenden geïnterviewd. Uit de aard der zaak betreft het dus geen representatieve afspiegeling van de gehele Nederlandse gevangenenpopulatie, maar wel van de groep die op jeugdige leeftijd in Buchenwald terechtkwam, die het kamp overleefde, die omstreeks 2000 bekend was bij Vereniging van Oud-Buchenwalders én die in staat en bereid was te praten. De jongste geïnterviewde is dhr. H.L. van Beek (1925). Toen hij in januari 1944 in Buchenwald aankwam, was hij 18 jaar oud. Dhr. P. Langhorst (1916) was midden twintig toen hij in Buchenwald arriveerde; hij is de oudste geïnterviewde. Er konden bovendien alleen mannen worden geïnterviewd, wat niet betekent dat er in buitenkampen van Buchenwald geen Nederlandse vrouwen gevangen hebben gezeten. Het is niet waarschijnlijk dat er kinderen met een Nederlandse nationaliteit in Buchenwald gevangen hebben gezeten. Er waren wel kinderen in het kamp. Bij de bevrijding troffen de Amerikanen er circa 130 aan die jonger waren dan twaalf; de jongste was een drieënhalf jarige Poolse jongen, die in de kampadministratie ingeschreven stond als "Partisan".
Onderzoek en verslaglegging
De hier gepresenteerde interviewcollectie staat niet op zichzelf. Vrijwel direct na de bevrijding van Buchenwald op 11 april 1945 verschenen er over het kamp vele verslagen en studies. Dit gebeurde in Duitsland, maar ook elders in Europa, waaronder Nederland; de gevangenen in Buchenwald vertegenwoordigden dan ook meer dan dertig nationaliteiten. Naast analyses van de geschiedenis en de opbouw van het kamp, werden er interviewcollecties samengesteld en biografieën geschreven. Tegelijkertijd werd de herinnering aan Buchenwald via literatuur en film verbeeld en levend gehouden. In aansluiting daarop, is er de laatste jaren ook historisch onderzoek verricht naar de ontwikkelingen in de publieke herinnering aan Buchenwald. De wijze waarop Buchenwald-herdenkingen in de DDR ten tijde van de Koude Oorlog speelbal werden van de politiek, kreeg daarbij bijzondere aandacht. Na de val van de muur werd er bovendien onderzoek verricht naar het zogenaamde ‘Speziallager 2’ dat zich vanaf augustus 1945 tot februari 1950 in Buchenwald bevond en dat door de sovjettroepen als gevangenis werd gebruikt.
Nederlandse literatuur over Buchenwald
Met betrekking tot de Nederlanders in Buchenwald is er inmiddels een behoorlijke reeks publicaties beschikbaar. Al in 1945 werden er kampverslagen gedrukt, waarvan Terug uit de Hel van Buchenwald van R.K. Staal het bekendst is geworden. Na een periode van relatieve stilte, is er vanaf het einde van de jaren zeventig een sterke belangstelling voor Nederlanders in Buchenwald waarneembaar. Niet alleen verschenen respectievelijk in 1978 deel 8 en in 1982 deel 10b van Lou de Jongs Het Koninkrijk der Nederlander in de Tweede Wereldoorlog waarin aan Buchenwald uitgebreid aandacht werd besteed. Ook publiceerde Sytse van der Zee in 1982 het boek De gouden hoek van Buchenwald. Gesprekken met oud-gevangenen. Daarnaast werden er met enige regelmaat biografieën van oud-gevangenen uitgegeven. Kirsten Snijders’ in 2001 verschenen Nederlanders in Buchenwald 1940-1945, gebaseerd op interviews én archiefonderzoek in Nederland en Duitsland, is te beschouwen als de eerste echte monografie over het onderwerp. De strijd om de interpretatie van de herinnering aan Buchenwald, werd in 2005 beschreven door Jolande Withuis in haar boek Na het kamp.
Over de afgenomen interviews
Ook al kunnen de publicaties over Buchenwald ondertussen samen een kleine bibliotheek vullen, de hier gepresenteerde interviewcollectie is zeker geen mosterd na de maaltijd. Allereerst omdat er overlevenden aan het woord komen, wier stem nog niet eerder is gehoord. Doordat er een relatief grote hoeveelheid interviews is afgenomen, illustreert de collectie bovendien de complexiteit van het concentratiekampleven. De getuigenissen zijn zeer verschillend van aard, ook al stammen zij van overlevenden die tot dezelfde leeftijdsgroep behoorden en die grotendeels gelijktijdig in Buchenwald en zijn buitenkampen verbleven. Sommige verhalen zijn associatief opgebouwd, andere chronologisch gestructureerd. De verhalen vullen elkaar aan en spreken elkaar tegen. Gruwelijke onderwerpen, zoals onderlinge liquidaties, die lang taboe waren, worden nu toch door enkelen aangesneden. Dat de periode tussen de terugkeer uit Buchenwald en de deelname aan het interviewproject ruim vijfenvijftig jaar beslaat, heeft uiteraard zijn sporen nagelaten in de vastgelegde herinneringen. Het menselijke geheugen is immers selectief en flexibel, en kan zich ook nog eens aanpassen aan dominante herinneringstradities. Dit verschijnsel voegt aan de interviews een extra waarde toe. Bij zorgvuldige analyse getuigen ze namelijk niet alleen van de wijze waarop gevangenen in het concentratiekamp systematisch werden ontmenselijkt, wat soms zelfs kon betekenen dat zij medeplichtig werden aan misdaden, maar ook van de wijze waarop zij als overlevenden meer dan een halve eeuw met deze ingrijpende ervaringen hebben moeten leven.
HET CONCENTRATIEKAMP BUCHENWALD
Een concentratiekamp is te beschouwen als een autonoom systeem, met een eigen en pervers normen- en waardenstelsel, dat voor de gevangenen onomkoombaar en daardoor onbegrensd is. Dit fenomeen omschreef de Franse Buchenwald-overlevende David Rousset in 1946 als ’het universum van het concentratiekamp’. Het is een metafoor die nauw samenhangt met het besef van nietigheid dat de gevangenen in Buchenwald werd opgedrongen. De Nederlandse overlevende Frans Spierings herinnerde zich bijvoorbeeld in 2003 dat zijn eerste indruk van Buchenwald - als twintigjarige arriveerde hij er in september 1943 - bepaald werd door de sterrenhemel én de kou. Het gaf hem de indruk van ‘niets meer’ en ‘einde’.
Maar in werkelijkheid waren de concentratiekampen lang niet zo geïsoleerd als de gevangenen deze doorgaans ervoeren. Zij lagen vaak in de buurt van grote steden en tezamen vormden zij een netwerk dat zich uitstrekte over geheel Duitsland en de bezette gebieden; het doel was niet alleen zich in de kampen van tegenstanders te ontdoen, maar ook met de kampen de Duitse bevolking - en die van de bezette gebieden - te disciplineren. Doordat arbeidskracht naarmate de oorlog vorderde schaarser werd, kregen de concentratiekampen steeds meer buitenkampen, waar de gevangenen als dwangarbeiders voor de oorlogsindustrie moesten werken. In februari 1945 kende Buchenwald er 87; in totaal zijn er 129 van dergelijke buitenkampen geweest. Berucht waren in het bijzonder de ondergrondse fabrieken, zoals Mittelbau-Dora, die in de laatste oorlogsjaren in het kalksteenrijke Thüringen werden aangelegd. Dit betekende dat de gevangenen nogal eens op transport werden gesteld, niet alleen van het éne naar het andere concentratiekamp maar ook van een hoofdkamp naar een buitenkamp. Uiteraard werden deze transporten, die gepaard gingen met honger, dorst, SS-terreur, onderling geweld, uitputting en sterfte door de bevolking waargenomen; de gevangenen bevonden zich vooral dan tussen de gewone Duitse burgers. Overlevenden berichten over zowel hulp als agressie. Soms kregen zij tijdens een transport water of voedsel, maar ook kwam het voor dat zij met stenen werden bekogeld of werden uitgescholden.
Oprichting Buchenwald
Het concentratiekamp Buchenwald is in 1937 opgericht. Het is gelegen op de Ettersberg, een forse met bossen begroeide heuvel acht kilometer ten noorden van Weimar. De vraag waarom juist de stad waar ooit Goethe en Schiller woonden en werkten door de nazi’s werd uitgekozen om een groot concentratiekamp te huisvesten, heeft velen beziggehouden. Buchenwald-overledende E. Kogon merkte er over op dat het Duitse gevoels- en geestesleven zo opzettelijk werd gekoppeld aan ongeremde en brute machtsuitoefening. Uit archiefonderzoek is gebleken dat ook heeft meegespeeld dat het Land Thüringen reeds voor de machtsovername van 1933 door de nationaal-socialisten werd bestuurd. Vanaf 1932 namelijk zetelde Fritz Sauckel als Ministerpräsident in Weimar. Thüringen stond dan ook bekend als Hitlers ‘Trutzgau’ ("weerstand"-provincie). De kans dat een concentratiekamp bij de bevolking op weerstand zou stuiten, werd daardoor door de plaatselijek autoriteiten klein geacht. Het was vervolgens Sauckel zelf, die in 1936 aan zijn superieuren in Berlijn - in het bijzonder aan de Inspekteur der Konzentrationslager Theodor Eicke - kenbaar maakte dat hij de bouw van een concentratiekamp met een grote SS-kazerne zeer op prijs zou stellen; de Ettersberg was met zijn kleigrond en kalksteen bovendien een geschikte plek om de gevangenen dwangarbeid te laten verrichten. Het pleiten van Sauckel had effect: in juli 1937 bereikten de eerste gevangenen - het ging toen nog om 149 man - het toekomstige kampterrein en al snel zouden velen zich op de Ettersberg letterlijk moeten doodwerken.
Goethe-eik
Een van de eerste opdrachten die de gevangenen kregen, was het bouwrijp maken van het terrein. Daarbij bleef een grote eik met de status van natuurmonument gespaard. Deze eik, die door de SS waarschijnlijk met Germaanse symboliek in verbinding werd gebracht, sprak ook tot de verbeelding van de gevangenen en werd door hen de Goethe-eik genoemd. Ook in de hier gepresenteerde interviews komt deze eik, en de mythische verhalen die er over werden verteld, een enkele maal langs. De boom werd geveld, nadat deze tijdens het bombardement van augustus 1944 was getroffen door een brandbom.
Bouw en inrichting
Het kamp Buchenwald is geheel door gevangenen gebouwd. Nadat het terrein bouwrijp was gemaakt, werden de toegangspoort, de 23 wachttorens en de prikkeldraadomheining (380 volt) aangelegd, zo ook de barakken, de SS-kazernes en de gebouwen met een bestuurlijke functie (‘Lagerkommandantur’). Ook werd er door de gevangenen aan de infrastructuur gewerkt: wegen, waterleiding en riolering. In de nabijgelegen steengroeve werden door hen onder extreem zware en vaak gruwelijke omstandigheden de daartoe benodigde stenen gehouwen. Het ‘Steinbruchkommando’ was dan ook berucht. Hetzelfde gold voor het ‘Schachtkommando’ (graafwerk voor o.a. fundamenten) en het ‘Gärtnereikommando’ (het dragen van strontemmers naar de tuinderij). Het kamp zou uiteindelijk uit drie delen bestaan: het ‘grosse Lager’, het ‘Zeltlager’ dat in oktober 1939 werd opgezet voor Polen en joden en het ‘kleine Lager’ dat in 1942 ontstond en als quarantainekamp diende. Later – in de slotfase van Buchenwald – zou het ‘kleine Lager’ als sterfkamp fungeren. Het terrein met de comfortabele woningen voor de hogere SS-ers - de ‘SS-Führersiedlung’ - bevond zich naast het gevangenenkamp, terwijl de voor de kinderen van SS-ers aangelegde dierentuin er direct aan grensde. Volgens een schatting uit 1951 waren er in de kazernes bij Buchenwald rond de 3000 SS-ers gestationeerd. De ‘SS-Verwaltung’ kende een strak hiërarchische structuur. Bovenaan stond de ‘Lagerkommandant’, die leiding gaf aan de zogenaamde ‘Adjutantur’, waar onder andere de kampcorrespondentie werd gevoerd. Vanuit deze ‘Adjutantur’ werd vervolgens de ‘Stabskompagnie’ aangestuurd, waartoe de ‘SS-Block’- en ‘Kommandoführer’ behoorden. Zij hadden de rang van ‘SS-Unterführer’ en waren vrijwel constant aanwezig in het kamp, de barakken en de werkcommando’s. Ze bepaalde het dagelijkse kampleven van de gevangenen in sterke mate; de geïnterviewden verwijzen herhaaldelijk naar hen.
Tewerkstelling in de oorlogsindustrie
Nadat Duitsland Polen was binnengevallen en de Tweede Wereldoorlog een feit was, veranderde de functie en het karakter van Buchenwald. Voor 1939 waren het hoofdzakelijk Duitse gevangenen die ingezet werden bij de bouw van het kamp, in de steengroeve en in andere interne werkcommando’s. Maar gedurende de oorlogsjaren werd de uit steeds meer nationaliteiten bestaande kamppopulatie ook tewerkgesteld in de oorlogsindustrie. Reichsführer SS Heinrich Himmler had het plan opgevat om met behulp van de concentratiekampen een eigen SS-wapenindustrie op te bouwen. Hij stichtte daartoe in 1939 de Deutsche Ausrüstungs Werke (DAW): het in 1940 opgerichte DAW-filiaal in Buchenwald fungeerde echter vooral als timmerwerkplaats en meubelmakerij. Direct naast het kamp werd vervolgens in 1942 een werkplaats opgericht waar geweren gemonteerd zouden moeten worden. Maar nadat de Duitse bewapeningsindustrie zich tegen deze vorm van concurrentie had verzet, werd deze werkplaats - inclusief gevangenen - verhuurd aan de Gustloff-Werke in Weimar. Nadat er hallen waren bijgebouwd, ontstond het Gustloff-Werk II-complex, waar onderdelen van V2-raketten werden geproduceerd. In 1943 moesten de gevangen binnen drie à vier maanden een spoorlijn aanleggen die dit complex zou verbinden met het station van Weimar. Niet alleen werd het daardoor mogelijk materiaal aan- en af te voeren, maar ook de gevangenen zelf konden nu snel van en naar elders worden getransporteerd. De bekenste firma’s waar gevangenen uit Buchenwald werkten, waren de Hugo-Schneider AG (Hasag) in Leipzig, de Junkers Flugzeug- und Motorenwerke in Dessau, de Gustloff-Werke in Weimar, de Braunkohle-Benzin AG (Brabag) in Berlijn, de Gelsenberg Benzin AG in Gelsenkirchen, de Rheinmetall Borsig AG in Düsseldorf, de Polte Werke AG in Magdeburg, de Bochumer Verein für Gussstahlfabrikation AG in Bochum en de Dynamit Aktien Gesellschaft (DAG) bij Keulen.
Bombardementen
De tewerkgestelde gevangenen maakten er de geallieerde bombardementen aan den lijve mee. Het Gustloff-Werk II-complex in Buchenwald werd op 24 augustus 1944 gebombardeerd. Onder de gevangenen vielen 315 doden en 525 gewonden; het is een ingrijpende gebeurtenis waaraan velen van de voor dit project geïnterviewden tegenstrijdige herinneringen bewaren: enerzijds is er sprake van angst en verdriet over de doden, maar anderzijds ook van blijdschap over de geallieerde superioriteit en de kwetsbaarheid van de SS-bewaking.
Verschillende categorieën gevangenen
De eerste gevangenen die in Buchenwald aankwamen, waren politieke tegenstanders van de nazi’s. Maar al snel volgden andere groepen, die door de nazi’s werden aangeduid als Jehova’s Getuigen, ‘criminelen’, ’Berufsverbrecher’ (mensen die van misdaad hun ‘beroep’ hadden gemaakt), homoseksuelen en joden. Zij werden gevangengezet op basis van de zogenaamde "Schutzhaftbestimmungen". Dit hield in dat personen die als vijand van volk of staat werden aangemerkt, zonder enige vorm van proces konden worden vastgenomen. In het kamp werden de verschillende categorieën gevangenen vervolgens herkenbaar gemaakt met behulp van symbolen op hun kleding; politieke gevangenen kregen bijvoorbeeld een rode driehoek en criminelen een groene driehoek.
Zelfbestuur
Een belangrijk aspect van het kampleven was dat de SS zich gedeeltelijk uit het kamp terugtrok en een zelfbestuur van de gevangen in het leven riep: de ‘Häftlingsverwaltung’. Dit zelfbestuur kende een tweelagige structuur. Allereerst waren er drie ‘Lagerältesten’ die verantwoordelijk waren voor het ‘dagelijks bestuur’ van het kamp en die zowel de ‘Blockältesten’ als de Kapos benoemden. De ‘Blockältesten’ regelden dat in de barakken de orde werd gehandhaafd; de Kapo’s controleerden de werkcommando’s. Het zelfbestuur was feitelijk de verlengde arm van de SS; voor de Kapo’s was het vereist om gewelddadig op te treden. In het zelfbestuur van de gevangenen werden aanvankelijk de belangrijkste posten door "de groenen" (criminelen) bezet.
Prominente rol communisten; verzet en sabotage
Vanaf midden 1938 lukte het politieke gevangenen, in het bijzonder communisten, langzaam maar zeker de sleutelposities in het zelfbestuur te veroveren. Men spreekt in dit kader wel van de ‘Häftlingskrieg’. Vanaf dat moment werd in Buchenwald begonnen met verzets- en sabotage-activiteiten. Over de prominente rol die communisten in Buchenwald hebben gespeeld, is reeds direct vanaf 1945 veel gediscussieerd, zowel in Duitsland als in Nederland. Enerzijds werd er door sommige anti-communisten gesproken van "roode terreur" en "tweeërlei dictatuur", anderzijds benadrukten sommige communisten dat de onderlinge verstandhouding in het kamp uitstekend was geweest en dat de communisten "vooraan in de strijd voor de nationale zelfstandigheid van ons land" hadden gestaan. Uit recent historisch onderzoek is gebleken dat een heroïsering van de verzetsrol van communisten in Buchenwald de historische werkelijkheid weinig recht doet. Hetzelfde geldt voor de gelijkstelling van communisten aan de SS. De communistische gevangenen waren, evenals als de rest van de gevangenenpopulatie, onderworpen aan het ontmenselijkende kampsysteem dat een heftige overlevingsstrijd in gang zette. Er ontstond een "wolven"-maatschappij waarbij collaboratie en medeplichtigheid aan terreur op den duur voor vrijwel iedereen relatieve begrippen werden.
Nationaliteiten
Met de toename van het aantal nationaliteiten in het kamp, die zich vooral vanaf 1942 voordeed en die direct samenhing met het verloop van de oorlog, nam de invloed van de Duitse gevangenen af: in de slotfase waren de Duitsers zelfs in de minderheid. Sabotage bleef gepleegd worden, zoals ook uit de verhalen van de geïnterviewden blijkt. In het laatste oorlogsjaar bestond de gevangenenpopulatie uit drie hoofdgroepen: dwangarbeiders uit Polen en de Sovjet-Unie, politieke gevangenen uit West-Europa en joodse gevangenen uit Polen en Hongarije. De positie van de joden in Buchenwald is altijd uitermate slecht geweest, slechter dan die van de andere gevangenen, en dat bleef zo tot aan de bevrijding; ook hierover berichten de geïnterviewden.
Aantallen
Het aantal gevangenen in Buchenwald nam het eerste jaar snel toe: in december 1937 waren er 2651 gevangenen terwijl er in december 1938 sprake was van 11.028 gevangenen. In de jaren 1939 -1942 fluctueerde het aantal gevangenen tussen 7.000 en 13.000. Daarna nam de gevangenenpopulatie wederom in omvang toe. Het aantal gevangenen bedroeg in december 1943 37.319, in december 1944 63.048 en in maart 1945 80.436. Vanaf 1943 bevond ruim de helft van de gevangenen zich in buitenkampen; desondanks raakte het hoofdkamp steeds meer overbevolkt. Van de naar schatting 240.000 gevangen die korte of langere tijd in Buchenwald gevangen zaten, zijn er officieel circa 34.000 gestorven; het werkelijke sterftecijfer ligt waarschijnlijk rond de 50.000.
Massamoord
Vanaf 1941 was Buchenwald een kamp waar systematisch massamoord plaatsvond. Zieke gevangenen werden met injecties omgebracht. Eind 1941 werden duizenden krijgsgevangenen met een nekschot vermoord. Ook werden vanaf die tijd in een vlektyfus-proefstation op gevangenen medische experimenten uitgevoerd. De laatste oorlogsmaanden in het kamp werden gekenmerkt door extreme overbevolking: velen stierven aan besmettelijke ziektes en van uitputting. Vanaf eind 1944 kwamen er transporten aan uit Auschwitz en Gross-Rosen, kampen die werden ontruimd omdat het Rode Leger teveel naderde; één van de geïnterviewden overleefde deze transporten en vertelt erover.
Dodenmarsen
Tegelijkertijd werden er vanaf begin april 1945 vele gevangenen op transport gesteld. Het ging hier om de zogenaamde dodenmarsen, waarover door enkele van de geïnterviewden verslag wordt gedaan. Naar schatting 40.000 gevangen werden gedwongen het kamp te verlaten. Men legde grote afstanden lopend af, zonder eten en drinken, en blootgesteld aan mishandelingen. Wie niet meer verder kon, werd neergeschoten. Ook kwam het voor dat de gevangenen in wagons werden gepropt; de reis kon dagen duren, er was eten noch drinken en soms raakte men betrokken bij oorlogshandelingen (bombardementen). Naar schatting zijn er 13.500 gevangenen onderweg omgekomen. Buchenwald werd op 11 april 1945 door de SS verlaten, terwijl de leden van een internationaal gevangenencomité, die zich inmiddels bewapend hadden, de controle overnamen. Op dezelfde dag bereikten Amerikaanse troepen het kamp. Zij troffen er 21.000 overlevenden aan, waaronder 1000 kinderen en jongeren.
NEDERLANDERS IN BUCHENWALD: TRANSPORTEN, ERVARINGEN EN HERINNERINGEN
In Buchenwald hebben in de periode 1940-1945 verschillende groepen Nederlanders gevangen gezeten. De eerste Nederlanders die er aankwamen, waren de ‘Indische gijzelaars’. In reactie op de internering van Duitse mannen, vrouwen en kinderen in Nederlands-Indië werden in juli 1940 door de Duitse bezettingsautoriteiten in Nederland 232 gijzelaars opgepakt. Het betrof hoofdzakelijk Indië-gangers die in mei 1940 nog met verlof in Nederland waren. Later - oktober 1940 - volgde een aanvullende gijzelaarsgroep van vooraanstaande politici en intellectuelen; van hen zou vooral Willem Drees bekend worden. Hoewel de levensomstandigheden van de gijzelaars naar verhouding nog redelijk waren, stierven er in de winter van 1940-1941 veertien van hen. De daarop volgende periode werden er regelmatig enkele gijzelaars vrijgelaten en nieuwe gijzelaars aan de groep toegevoegd. Uiteindelijk werd de groep - die op dat moment uit 238 man bestond - in juni 1941 naar Noord-Brabant gebracht: velen van hen verbleven tot september 1944 in Sint-Michielsgestel.
Tweede groep Nederlanders
De tweede groep Nederlanders die in Buchenwald aankwam, bestond uit de 389 joodse jongemannen die in Amsterdam - en voor een klein deel in Rotterdam - op 22 en 23 februari 1941 waren opgepakt. Als reden werd genoemd de dood van een WA-man na afloop van straatgevechten tussen WA-ers en joodse knokploegen. De razzia wekte veel verontwaardiging en was de directe aanleiding tot de Februaristaking. De Amsterdamse en Rotterdamse joden werden via kamp Schoorl naar Buchenwald getransporteerd, alwaar zij op 28 februari 1941 aankwamen. In Buchenwald werd de groep tewerkgesteld in de zwaarste commando’s, waaronder de steengroeve. Hun levensomstandigheden waren extreem slecht, temeer omdat het de Nederlandse joden werd verboden zich in de ziekenbarak te laten behandelen. De eerste doden vielen binnen twee maanden. Op 22 mei 1941 werden 342 overlevenden op transport gezet naar Mauthausen, alwaar zij in de steengroeve op zeer wrede wijze werden behandeld. Binnen enkele weken kwamen zij allen om. Ze werden vermoord of pleegden zelfmoord; dit laatste gebeurde enkele malen collectief door hand in hand in de steengroeve te springen.
De Geuzen
De derde groep die in Buchenwald terecht kwam, was een opgerolde verzetsgroep genaamd ‘De Geuzen’. Deze verzetgroep was meteen in mei 1940 opgericht en opereerde vooral in het gebied rond Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam. Na verraad werd de organisatie eind 1940 opgepakt. Er vond het zogenaamde Geuzenproces plaats waarna 15 leden van de verzetsgroep op de Waalsdorpervlakte werden geëxecuteerd. Van de overigens Geuzen werden er 157 op transport naar Buchenwald gezet alwaar zij op 9 april 1941 werden ingeschreven. In 1942 werd een deel van hen naar Ravensbrück en Natzweiler gebracht. Toen Buchenwald werd bevrijd bevonden zich daar nog 42 Geuzen. Een aantal van hen, alsmede een Geus die in Natzweiler terechtkwam, heeft aan dit interviewproject deelgenomen.
Transporten uit kamp Amersfoort
In 1942 arriveerden er in Buchenwald vier grote transporten met Nederlanders afkomstig uit kamp Amersfoort: op 24 februari een groep van 56 man, op 28 maart een groep van 90 man, op 31 maart een groep van 89 man en op 2 april een groep van 61 man. In de daarop volgende maanden vonden er nog enkele kleine transporten plaats van Amersfoort naar Buchenwald. In de periode tussen 30 oktober en 20 december 1942 werden vervolgens 80 Nederlanders via kamp Amersfoort of via Duitse gevangenissen naar Buchenwald gebracht. Het betrof vooral politieke gevangenen (communisten, leden van de verzetsgroepen Orde Dienst en Oranjewacht), maar ook joden en Jehova’s Getuigen. Velen van hen hadden eerst gevangen gezeten in het zogenaamde Oranjehotel in Scheveningen. In de loop van 1943-1944 werd een groot deel van hen naar buitenkampen van Buchenwald of naar andere kampen gebracht; ten tijde van de bevrijding bevond zich van de Amersfoort-Buchenwald-transporten van 1942 niemand meer in Buchenwald.
Werkweigeraars en verzetsmensen
Ook in 1943 werden er Nederlanders naar Buchenwald afgevoerd. Op 23 januari 1943 kwam er een transport van 59 mannen aan, die de Arbeitseinsatz geweigerd hadden; de daaropvolgende maanden volgden er nog enkele kleinere transporten, eveneens met werkweigeraars. In totaal ging het om 81 man. Ze droegen een zwarte driehoek, wat volgens de nazi-classificatie betekende dat zij asociaal waren. In 1943 werden er ook Nederlanders vanuit het Franse kamp Compiègne naar Buchenwald getransporteerd. Het ging om 136 Nederlanders verdeeld over 5 transporten (27 juni, 4 september, 18 september, 30 oktober, 16 december). In januari 1944 volgden er nog twee groepen van respectievelijk 11 en 13 man. Veelal waren zij in Frankrijk opgepakt wegens betrokkenheid bij illegale activiteiten aldaar. Ook kwam het voor dat ze hadden geprobeerd via Frankrijk naar Spanje en Groot-Brittannië te komen. Enkele van hen hebben aan dit interviewproject deelgenomen. Van de 160 man die via Compiègne naar Buchenwald kwamen, zouden er bij de bevrijding nog 90 in leven zijn.
‘Nacht und Nebel’
Onder de Nederlandse gevangenen bevonden zich in deze periode ook zogenaamde ‘Nacht und Nebel’-gevangenen. Dit waren gevangenen over wie het thuisfront geen enkel bericht mocht ontvangen; met dit terreurbeleid werd beoogd de bevolking van de bezette gebieden af te houden van deelname aan verzet. Op 2 maart 1944 vertrokken zeventig Nederlanders als ‘Nacht und Nebel’-gevangenen vanuit Buchenwald naar Natzweiler. Een tweede ‘Nacht und Nebel’-transport, waarvan enkele Nederlanders deel uitmaakten, verliet Buchenwald in mei 1944. Ongeveer de helft van hen zou Natzweiler niet overleven.
Omvangrijke transporten in 1944
In 1944 kwamen wederom meerdere transporten uit Nederland in Buchenwald aan. Het grootste transport telde 497 man en vertrok op 18 april 1944 vanuit Amersfoort. Het bestond uit jongemannen die in Duitse fabrieken tewerkgesteld zouden worden. Sommigen van hen kwamen in arbeidscommando’s in en rond Buchenwald terecht, anderen werden vrijgelaten en zonder SS-bewaking tewerkgesteld in Weimar of Apolda. Van deze groep, waarvan er één meewerkte aan dit project, zijn er 43 omgekomen; 12 tijdens het bombardement van de Gustloff-Werke. Een ander groot transport dat Buchenwald in 1944 bereikte was het zogenaamde ‘zigeunertransport’ van 3 augustus 1944; het transport was afkomstig uit Auschwitz en bestond uit 918 mensen waaronder 49 Nederlandse Sinti en Roma. Zelfs in de laatste maanden van het Derde Rijk kwamen er nog Nederlanders, waaronder joden, in Buchenwald terecht. Het was de periode dat Buchenwald – gelegen in het midden van Duitsland – het eindpunt was van grote evacuatietransporten uit onder andere Sachsenhausen, Gross-Rosen, Flossenburg, Neuengamme, Bergen-Belsen en Auschwitz. De Jong vermeldt één verder niet bij naam genoemde Nederlandse man die vanwege zijn homoseksualiteit naar Buchenwald is getransporteerd; daarnaast berichten enkele van de hier geïnterviewden over de problemen die zij opliepen omdat zij - per vergissing of als pesterij - een roze driehoek moesten dragen.
Rol en positie van Nederlandse gevangenen
Naar de rol die het Nederlanderschap in Buchenwald voor de Nederlandse gevangenen speelde, is vooralsnog weinig onderzoek verricht. Stonden Nederlanders in het kamp elkaar bij vanwege het gedeelde Nederlanderschap of gaven daarbij andere, bijvoorbeeld sociaal-politieke overwegingen de doorslag? Het is weliswaar bekend dat de Nederlanders in Buchenwald eigen barakken hebben gehad, maar hoe de onderlinge verhoudingen en die met gevangenen van andere nationaliteiten waren is onbekend. De geïnterviewden doen er tegenstrijdige uitspraken over. Hierbij spelen uiteraard ook de aankomstdata van de verschillende groepen een rol; de situatie in het kamp veranderde in de oorlogsjaren onophoudelijk. De Jong meende dat er niet gesproken kon worden van Nederlanders als een "duidelijk aparte "historische" eenheid".
Eenheid en onderlinge verhoudingen
Toch zijn er wel pogingen gedaan om de Nederlanders in Buchenwald te typeren. Zo omschreef Eugen Kogon hen in zijn beroemde boek De SS-Staat als flink. Aanvankelijk hadden zich grote onderlinge tegenstellingen gemanifesteerd, maar die werden in de loop der tijd minder scherp en uiteindelijk overbrugd. De Nederlanders zouden vrijheidslievende mensen geweest zijn die zich hadden verzet tegen elke vorm van dwang, waar deze ook vandaan kwam. Zij hadden veel problemen weten te overwinnen. Tussen de Nederlanders en gevangenen uit andere landen bestonden volgens Kogon vaak hartelijke verhoudingen. Hoewel deze beschrijving sterk door nationale stereotypering is beïnvloed en daardoor geen recht doet aan diversiteit binnen de Nederlandse groep en de individualiteit van de afzonderlijke gevangenen, is zij wel van waarde: zij weerspiegelt het beeld dat een prominente gevangene als Kogon van ‘de Nederlanders’ had. Kogon lijkt bovendien te verwijzen naar het contact dat een aantal Nederlanders in 1943 wist te leggen met Duitse communisten van de ‘Häftlingsverwaltung’. Het gevolg was dat een groter aantal Nederlandse gevangenen in betere werkcommando’s - keuken, wasserij, ziekenafdeling - terechtkwam. In aansluiting daarop werd er in juni 1944 in Buchenwald een Nederlands Comité opgericht. Vertegenwoordigers van de Anti-Revolutionaire Partij, de Vrijzinnig Democraten, de katholieken, de sociaal-democraten, de communisten en de partijlozen hadden er zitting in. Het comité probeerde de levensomstandigheden van Nederlanders in Buchenwald te verbeteren, terwijl men ook discussieerde over de inrichting van het naoorlogse Nederland. De in Buchenwald bereikte eenheid zou daarbij tot voorbeeld moeten kunnen dienen.
Een bont gezelschap en individuele herinneringen
De Nederlandse gevangenen in Buchenwald - elk met hun eigen vervolgingsgeschiedenis - vormden tezamen een bont gezelschap. Wie de hier gepresenteerde interviews leest of bekijkt, zal het desondanks opvallen dat veel verhalen in hoofdlijnen overeenkomen. Het betreft hier zowel de indeling van het verhaal in de periode voor, in en na het kamp, als de centrale positie die het concentratiekampsysteem er in inneemt. Hierbij gaat het om zaken als aankomst in het kamp (aankomst, kaal scheren, lysolbad, en kampkleding), introductie in het kampleven, voeding, arbeidscommando’s, appèl, straf, ziekte, het Revier (ziekenhuis), ellende en gruwelijkheden, executies en het cremeren van de doden.
Hoe reageerden de geïnterviewden?
De chronologische opbouw en de nadruk op de beschrijving van de organisatie en werking van het concentratiekamp zijn in belangrijke mate ingegeven door het streven van de initiatiefnemers van dit project om met individuele herinneringen algemene aspecten van het concentratiekampleven te verduidelijken. En uiteraard speelt ook de context waarbinnen het interview plaatsvond een rol: de vragenlijst van de interviewer en de regieaanwijzingen van de documentairemaker. Indien dezelfde personen meerdere malen geïnterviewd waren, zou het goed mogelijk zijn geweest dat er - via associaties - heel andere verhalen naar boven waren gekomen. Genoemde opbouw en genoemd zwaartepunt hangen echter ook samen met het perspectief van de overlevenden. Aldus proberen zij hun herinnering aan het kampverleden enigszins hanteerbaar te maken; van iemand die louter onderging, worden zij tot iemand die ook overziet. Het is daarbij tekenend dat er veelvuldig wordt opgemerkt dat contacten, die leidden tot betere baantjes, cruciaal waren om te overleven. Toch zijn er ook opvallende verschillen tussen de verhalen; deze betreffen in het bijzonder de uitwerking van het concentratiekampsysteem op het individu. Hoe reageerde men op honger, uitputting en terreur, en, in aansluiting daarop, hoe slaagde men erin te overleven? Ter beantwoording van deze vragen kijken de geïnterviewden zonder uitzondering ook naar zichzelf: wie waren zij en wie zijn zij geworden. Het is vooral dit verband tussen de beschrijving van het leven en streven in Buchenwald en het leven met herinneringen aan Buchenwald, dat de hier gepresenteerde collectie zo waardevol maakt.
